Goede Vrijdag Nu Startpagina

Het verhaal van de laatste dagen van Jezus  met oude afbeeldingen ter illustratie

  

 

Op de eerste dag der ongedesemde broden kwamen de leerlingen bij Jezus, en zeiden: Waar wilt Gij, dat we U de toebereidselen maken, om het paasmaal te eten?
Hij sprak: Gaat in de stad naar zeker iemand, en zegt hem: De Meester zegt: Mijn tijd is nabij; bij u houd Ik met mijn leerlingen het paasmaal.
En de leerlingen deden zoals Jezus hun had gelast, en maakten het paasmaal gereed.
Toen nu de avond was gevallen, lag Hij met zijn twaalf leerlingen aan tafel aan.
En terwijl zij aten. zei Hij: Voorwaar, Ik zeg u, één van u zal Mij verraden.
Nu werden de leerlingen diep bedroefd en vroegen Hem de een na den ander: Ben ik het, Heer?
Hij antwoordde: Wie de hand met Mij in de schotel steekt, die zal Mij verraden.
Toen nam Judas, die Hem verried, het woord en sprak: Ben ik het, Rabbi? Hij zei hem: Ge hebt het gezegd.
Terwijl zij nu aten nam Jezus het brood, zegende het, brak het, gaf het zijn leerlingen en sprak: Neemt en eet, dit is mijn lichaam.
Daarna nam Hij de kelk, sprak een dankgebed uit, gaf hun de kelk, en zei: Drinkt allen hieruit; want dit is mijn bloed van het Nieuwe Verbond, dat wordt vergoten voor velen tot vergiffenis der zonden.

hieruit is de eucharistieviering voortgekomen die we nog elk weekend vieren ter nagedachtenis aan Hem

En Ik zeg u: Van nu af aan zal Ik deze vrucht van de wijnstok niet meer drinken, tot op de dag, waarop Ik ze hernieuwd met u zal drinken in het rijk van mijn Vader.

En nadat zij de lofzang hadden gezongen, gingen zij naar de Olijfberg.

Toen sprak Jezus tot hen: Deze nacht zult gij allen aan Mij worden geërgerd. Want er staat geschreven: "Ik zal den herder slaan, en de schapen der kudde zullen worden verstrooid."
Maar wanneer Ik verrezen zal zijn, zal Ik u voorgaan naar Galilea.
Petrus antwoordde: Al werden ook allen aan U geërgerd. ik nooit!
Jesus sprak tot hem: Voorwaar, Ik zeg u: Nog deze nacht, eer er een haan heeft gekraaid, zult ge Mij driemaal verloochenen.
Petrus zeide Hem: Al moest ik zelfs met U sterven, verloochenen zal Ik U niet. Zo spraken ook de andere leerlingen.
Toen kwam Jesus met hen bij een landgoed, Getsémani genaamd. Nu zei Hij tot de leerlingen: Zet u hier neer, terwijl Ik ginds ga bidden.
Hij nam Petrus en de twee zonen van Zebedeüs met zich mee, en begon bedroefd en angstig te worden.
En Hij sprak tot hen: Mijn ziel is dodelijk bedroefd; blijft hier met Mij waken.
Hij ging nog een weinig verder, viel biddend op zijn aangezicht neer, en sprak: Mijn Vader, indien het mogelijk is, laat deze kelk Mij voorbijgaan; maar niet zoals Ik wil, maar zoals Gij het wilt.
Nu ging Hij naar zijn leerlingen terug, en vond ze in slaap. En Hij sprak tot Petrus: Kunt gij dan niet één uur met Mij waken? Waakt en bidt, dat gij niet in bekoring komt. De geest is gewillig, maar het vlees is zwak.
Opnieuw ging Hij heen, en bad: Mijn Vader, zo hij niet kan voorbijgaan, zonder dat Ik hem drink, dan geschiede Uw wil. En weer kwam Hij terug, en vond ze in slaap; want hun ogen vielen toe. Nogmaals verliet Hij hen en ging heen, en bad voor de derde maal met dezelfde woorden.
Toen kwam Hij bij zijn leerlingen terug, en sprak tot hen: Slaapt nu voort, en rust uit; ziet, het uur is genaderd, waarop de Mensenzoon zal worden overgeleverd in de handen der zondaars.
Staat op, laat ons gaan; ziet, hij die Mij verraadt, is nabij.

Terwijl Hij nog sprak, zie, daar kwam Judas, één van de twaalf, vergezeld van een grote bende, met zwaarden en stokken, uitgezonden door de opperpriesters en de oudsten van het volk.
De verrader had hun een teken gegeven en gezegd: Dien ik zal kussen. Hij is het; grijpt Hem vast.
Haastig liep hij op Jezus toe, en sprak: Wees gegroet, Rabbi. En hij kuste Hem.
Maar Jezus zei hem: Vriend, waartoe zijt ge gekomen? Nu kwamen ze toegelopen, sloegen de hand aan Jezus, en grepen Hem vast. En zie, een van Jezus’ gezellen strekte de hand uit, trok zijn zwaard, trof den knecht van den hogepriester, en sloeg hem het oor af.
Jezus sprak tot hem: Steek uw zwaard op zijn plaats; want allen, die het zwaard trekken, zullen omkomen door het zwaard. Of meent ge, dat mijn Vader Mij niet aanstonds meer dan twaalf legioenen engelen zou zenden, als Ik Hem daarom bad. Maar hoe zullen dan de Schriften worden vervuld, die zeggen, dat het zó moet geschieden?
Nu sprak Jezus tot de bende: Gij zijt uitgetrokken als tegen een rover, met zwaarden en stokken, om Mij gevangen te nemen; dag aan dag zat Ik in de tempel te leren, en gij hebt Mij niet gegrepen.
Maar dit alles is geschied, opdat de Schriften der profeten zouden worden vervuld. Toen verlieten Hem al zijn leerlingen, en namen de vlucht.
Zij, die Jezus hadden gegrepen, voerden Hem weg naar Káifas den hogepriester, waar de schriftgeleerden en oudsten waren vergaderd.

Petrus volgde Hem van verre, tot in de voorhof van den hogepriester; hij trad er binnen, en zette zich bij de dienaars neer, om de afloop te zien.

De opperpriesters en heel de Hoge Raad zochten naar een valse aanklacht tegen Jezus, om Hem ter dood te brengen. Maar ze vonden niets, ofschoon er veel valse getuigen waren gekomen. Eindelijk traden er twee naar voren, die zeiden: Hij heeft gezegd: Ik kan Gods tempel afbreken, en binnen drie dagen weer opbouwen.
Toen stond de hogepriester op, en zei: Antwoordt Gij niets op wat ze tegen U getuigen? Maar Jezus zweeg. Nu sprak de hogepriester tot Hem: Ik bezweer U bij den levenden God, dat Gij ons zegt, of Gij de Christus zijt, de Zoon van God. Jezus zeide hem: Ge hebt het gezegd. Maar Ik zeg ú: Van nu af aan zult gij den Mensenzoon gezeten zien aan de rechterhand van de Kracht, en Hem zien komen op de wolken des hemels. Toen scheurde de hogepriester zijn klederen, en zeide: Hij heeft God gelasterd; wat hebben we nog getuigen nodig? Ziet, nu hebt gij de godslastering gehoord. Wat dunkt u? En ze antwoordden: Hij is des doods schuldig. Toen spuwden ze Hem in het gelaat, en gaven Hem vuistslagen; anderen sloegen Hem in het aangezicht, en zeiden: Profeteer ons Christus: wie heeft U geslagen? Petrus dan zat buiten in de voorhof. Een dienstmeisje kwam naar hem toe, en zeide: Ook gij waart met Jezus, den Galileër. Doch hij loochende het ten aanhoren van allen, en sprak: Ik begrijp niet wat ge zegt. Maar toen hij wegging naar de poort, zag hem een ander dienstmeisje, en ze sprak tot de aanwezigen: Ook deze was bij Jezus, den Nazarener. Nog eens loochende hij het met een eed: Ik ken den mens niet. Kort daarna kwamen de omstanders naar Petrus toe, en zeiden hem: Zeker, ook gij zijt er een van; zelfs uw spraak doet u herkennen. Nu begon hij te vloeken en te zweren: Ik ken den mens niet. En aanstonds kraaide een haan. Toen dacht Petrus aan het woord, dat Jezus had gesproken: Eer er een haan heeft gekraaid, zult ge Mij drie maal verloochenen. En hij ging naar buiten, en weende bitter.
Bij het aanbreken van de morgen namen al de opperpriesters en de oudsten van het volk een beslissing tegen Jezus, om Hem te doen sterven. Ze lieten Hem binden, voerden Hem weg, en leverden Hem over aan den landvoogd Pilatus. Toen zag Judas, die Hem verraden had, dat Hij veroordeeld was; hij kreeg spijt, bracht de dertig zilverlingen aan de opperpriesters en oudsten terug,

en zeide: Ik heb gezondigd, door onschuldig bloed te verraden. Maar ze zeiden: Wat gaat ons dat aan? Dat moet ge zelf maar weten. Doch hij wierp de zilverlingen in de tempel, vluchtte weg, en ging zich verhangen. De opperpriesters raapten de zilverlingen bijeen, en zeiden: Het is niet geoorloofd, ze in de schatkist te werpen, omdat het een bloedprijs is.

En ze besloten, daarvoor de akker van den pottenbakker te kopen als een begraafplaats voor de vreemdelingen. Daarom wordt die akker tot op de dag van heden Bloedakker genoemd. Toen werd vervuld, wat de profeet had gezegd: En ze namen de dertig zilverlingen, de prijs, waarop de kinderen van Israël Mij hebben geschat; en zij gaven ze voor de akker van den pottenbakker, zoals de Heer Mij bevolen heeft. En toen Jezus voor den landvoogd stond, ondervroeg Hem de landvoogd en sprak: Zijt Gij de Koning der Joden? Jezus zei hem: Ge zegt het. Maar toen Hij beschuldigd werd door de opperpriesters en oudsten, antwoordde Hij niets. Daarom sprak Pilatus tot Hem: Hoort Gij niet, wat zware beschuldigingen ze tegen U inbrengen? Maar Hij antwoordde hem op geen enkele beschuldiging, zodat het den landvoogd erg verbaasde. Nu was de landvoogd gewoon, op de feestdagen een gevangene vrij te laten, naar keuze van het volk. Men had toen een beruchten gevangene, Barabbas genaamd Daar ze nu toch bijeen waren, sprak Pilatus hen toe: Wie wilt gij, dat ik u vrijlaat, Barabbas of Jezus, die Christus genoemd wordt? Want hij begreep, dat ze Hem uit afgunst hadden overgeleverd. Terwijl hij daar op de rechterstoel zat, liet zijn vrouw hem zeggen: Vergrijp u niet aan dezen rechtvaardige; want ik heb heden in een droom veel om Hem geleden. Intussen hitsten de opperpriesters en oudsten de menigte op, om Barabbas te vragen en Jezus te doen sterven. Nu nam de landvoogd het woord, en sprak: Wie van de twee wilt gij, dat ik u vrijlaat? Ze zeiden: Barabbas. Pilatus zeide tot hen: Wat zal ik dan met Jezus doen, die Christus genoemd wordt? Allen riepen: Kruisig Hem! De landvoogd zei hun: Wat voor kwaad heeft Hij dan gedaan? Maar ze schreeuwden nog harder: Kruisig Hem. Toen Pilatus zag, dat hij niet slaagde, maar dat de opschudding groter werd, nam hij water, waste zijn handen ten aanschouwen van het volk, en sprak: Ik ben onschuldig aan het bloed van dezen rechtvaardige; gij moet het verantwoorden. Heel het volk antwoordde: Zijn bloed kome over ons en over onze kinderen. Toen liet Pilatus Barabbas vrij, maar Jezus liet hij geselen, en gaf Hem over, om te worden gekruisigd. Daarop namen de soldaten van den landvoogd Jezus mee in het rechthuis, en verzamelden de hele bende om Hem heen. Ze trokken Hem de kleren uit, en hingen Hem een scharlaken mantel om; ze vlochten een kroon van doornen, zetten die op zijn hoofd, en gaven Hem een rietstok in de rechterhand; ze knielden voor Hem neer, bespotten Hem, en zeiden: Wees gegroet, Koning der Joden. Ze bespuwden Hem, namen de rietstok, en sloegen Hem op het hoofd. En nadat ze Hem hadden bespot, deden ze Hem de mantel af, trokken Hem zijn kleren aan, en voerden Hem weg ter kruisiging. Terwijl ze nu uittrokken, ontmoetten ze een man van Cyrene, Simon genaamd; hem dwongen ze, zijn kruis te dragen. Zo kwamen ze op een plaats, die Gólgota of schedelplaats heet. Nu gaven ze Hem wijn te drinken met gal vermengd; maar toen Hij het geproefd had, wilde Hij niet drinken. Na Hem gekruisigd te hebben, verdeelden ze zijn klederen bij het lot; opdat vervuld zou worden, wat door den profeet is gezegd. "Ze hebben mijn klederen onder elkander verdeeld, en over mijn gewaad het lot geworpen." Ze zetten zich daar neer, en bewaakten Hem. Boven zijn hoofd hadden ze een opschrift gehecht met de reden van zijn veroordeling: Dit is Jezus, de koning der Joden. Tegelijk met Hem werden twee rovers gekruisigd; één aan de rechterhand, en één aan de linker. En zij die voorbij gingen, hoonden Hem, schudden het hoofd. en zeiden: Gij, die Gods tempel afbreekt en in drie dagen weer opbouwt, red Uzelf; indien Gij Gods Zoon zijt, kom dan af van het kruis. Zo bespotten Hem ook de opperpriesters met de schriftgeleerden en oudsten. Ze zeiden: Anderen heeft Hij gered. Zichzelf kan Hij niet redden; als Hij koning van Israël is, laat Hem dan afkomen van het kruis, en we geloven in Hem. Hij heeft zijn vertrouwen gesteld op God; laat Deze Hem nu bevrijden, wanneer Hij Hem genegen is. Hij heeft toch gezegd: Ik ben Gods Zoon.Zo ook beschimpten Hem de rovers, die met Hem waren gekruisigd. Van het zesde uur af tot het negende toe viel de duisternis neer over het hele land. Omstreeks het negende uur riep Jesus met luider stem: Eli, Eli, lamma sabaktáni; dat is: "Mijn God, mijn God, waarom verlaat Gij Mij!" Sommigen die daar stonden, hoorden het, en zeiden: Hij roept Elias. Aanstonds liep één hunner heen, nam een spons, vulde ze met azijn, stak ze op een riet, en gaf Hem te drinken. Maar de anderen zeiden: Wacht, laat ons eens zien, of Elias Hem komt bevrijden.
Nog eenmaal riep Jesus met luider stem, en gaf de geest. En zie, het voorhangsel van de tempel scheurde in tweeën van boven tot onder: de aarde beefde, en de steenrotsen spleten vaneen; de graven gingen open, en vele lichamen van ontslapen heiligen verrezen; ze verlieten de graven, kwamen na zijn opstanding in de heilige stad, en verschenen aan velen. Toen nu de honderdman, en die met hem Jesus bewaakten, de aardbeving met wat er verder gebeurde bemerkten, verschrokken ze hevig en zeiden: Ja, waarachtig, Hij was Gods Zoon. Vele vrouwen, die Jesus van Galilea af waren gevolgd om Hem te dienen, stonden daar van verre toe te zien; onder anderen Maria Magdalena, Maria de moeder van Jakobus en Josef, en de moeder van de zonen van Zebedeüs.

Tegen de avond kwam een rijk man, uit Arimatea afkomstig en Josef genaamd, die eveneens leerling van Jesus was; hij begaf zich naar Pilatus, en vroeg het lichaam van Jesus. Pilatus beval, hem het lichaam te geven. Josef nam het lichaam, en wikkelde het in een rein lijnwaad. Hij legde het in zijn eigen nieuw graf, dat hij in de rots had gehouwen, rolde een grote steen voor de ingang van het graf, en ging heen. Maria Magdalena en de andere Maria waren daarbij tegenwoordig, en zaten tegenover het graf. De dag daarna, dat is na de Vrijdag, kwamen de opperpriesters en farizeën bij Pilatus bijeen. en zeiden: Heer, we herinneren ons, dat deze bedrieger, toen Hij nog leefde, gezegd heeft: Na drie dagen zal Ik verrijzen. Gelast dus, het graf tot de derde dag te bewaken, opdat zijn leerlingen niet komen en Hem ontvoeren, en aan het volk gaan zeggen: Hij is opgestaan van de doden; het laatste bedrog zou nog erger zijn dan het eerste. Pilatus zeide tot hen: Gij hebt een wacht; gaat en bewaakt het graf, zoals het u goeddunkt. Ze gingen dus heen, verzegelden de steen, en lieten het graf door de wacht bewaken.